Kan sociale interactie cognitieve achteruitgang voorspellen?

Een recente studie concludeert dat sociale interactie misschien meer is dan alleen een aangenaam tijdverdrijf; het kan artsen helpen bij het voorspellen van iemands risico op cognitieve achteruitgang en misschien dementie.

Hoe beïnvloedt sociale interactie cognitieve achteruitgang?

Cognitieve achteruitgang verwijst naar een algemene vermindering van mentale vermogens in de loop van de tijd.

Het treft veel mensen naarmate ze ouder worden en kan in sommige gevallen tot dementie leiden.

Naarmate de gemiddelde leeftijd van de bevolking stijgt, zullen steeds meer mensen cognitieve achteruitgang ervaren.

Een groep onderzoekers van Brigham and Women’s Hospital in Boston, MA, is geïnteresseerd in de mogelijke rol die sociale interactie zou kunnen spelen.

In hun meest recente studie werd specifiek gekeken of er een interactie is tussen niveaus van sociale activiteit, cognitieve prestaties en de hoeveelheid bèta-amyloïde in de hersenen, wat een neurologisch kenmerk is van de ziekte van Alzheimer.

Cognitieve achteruitgang en gezelligheid

Om dit te onderzoeken volgden de wetenschappers 217 oudere volwassenen die betrokken waren bij de Harvard Aging Brain Study. Aan het begin van het onderzoek waren de deelnemers 63-89 jaar en vertoonden geen cognitieve gebreken. De auteurs volgden de groep gedurende 3 jaar.

Elke deelnemer vulde een vragenlijst in die hun niveau van sociale interactie vaststelde; dit omvatte het ontmoeten van familie en vrienden, religieuze activiteiten en vrijwilligerswerk.

De onderzoekers maten ook niveaus van bèta-amyloïde in de hersenen van elke deelnemer. Zoals verwacht was er een aanzienlijke variabiliteit, waarbij sommige mensen veel hogere niveaus hadden, waardoor ze een verhoogd risico liepen om Alzheimer te ontwikkelen.

De auteurs publiceerden hun bevindingen in The American Journal of Geriatric Psychiatry.

Hoewel eerdere studies een verband hebben aangetoond tussen sociale betrokkenheid en cognitieve achteruitgang, hebben wetenschappers de relatie tussen deze twee factoren en niveaus van bèta-amyloïde in de hersenen niet nader uitgewerkt.

Er ontstaat een complex beeld

Over het algemeen vonden de auteurs geen verband tussen sociale interactie en cognitieve achteruitgang. Toen ze zich echter verdiepten in de bèta-amyloïde-gegevens, vormde zich een patroon.

De onderzoekers ontdekten dat de invloed van sociale activiteit significant was bij personen met de hoogste niveaus van bèta-amyloïde in hun hersenen. In deze groep vertoonden degenen met de laagste niveaus van sociale interactie hogere niveaus van cognitieve achteruitgang dan individuen met vergelijkbare niveaus van bèta-amyloïde maar grotere niveaus van sociale activiteit.

Ze ontdekten ook dat personen die aan het begin van het onderzoek lagere cognitieve vaardigheden hadden, in de loop van de drie jaar meer kans hadden om minder sociaal geëngageerd te raken.

Dit effect bleef significant, zelfs nadat de onderzoekers rekening hielden met een reeks variabelen, waaronder opleiding, geslacht, niveau van sociale interactie bij aanvang en leeftijd.

Interessant genoeg was deze relatie niet gerelateerd aan niveaus van bèta-amyloïde in de hersenen, wat in strijd was met de verwachtingen van de auteurs.

Deze bevindingen en die uit eerdere onderzoeken wijzen op een verband tussen sociale betrokkenheid en cognitieve achteruitgang. Het is echter nog steeds niet duidelijk of personen die minder socialiseren meer risico lopen, of dat cognitieve achteruitgang de kans op sociale terugtrekking vergroot. Evenzo kan de relatie beide kanten op lopen en varieert deze waarschijnlijk van persoon tot persoon.

Conclusies en de toekomst

De huidige studie concludeert dat personen met hogere niveaus van bèta-amyloïde en verminderde niveaus van sociale interactie een verhoogd risico kunnen hebben op meer substantiële cognitieve achteruitgang.

De auteurs van de huidige studie hopen dat hun bevindingen op een dag degenen zullen helpen voorspellen die het grootste risico lopen op cognitieve achteruitgang.

“Maatschappelijke betrokkenheid en cognitief functioneren zijn aan elkaar gerelateerd en lijken samen af ​​te nemen. Dit betekent dat sociale betrokkenheid een belangrijke marker kan zijn van veerkracht of kwetsbaarheid bij oudere volwassenen met een risico op cognitieve stoornissen. "

Senior auteur Dr. Nancy Donovan

Hoewel de bevindingen interessant zijn, kent het onderzoek een aantal beperkingen. Ten eerste omvatte de studie alleen gegevens van 217 personen, en de onderzoekers volgden ze slechts 3 jaar. Bovendien vulden de deelnemers alleen vragenlijsten in aan het begin en aan het einde van het onderzoek, dus hun antwoorden vertegenwoordigen mogelijk geen niveaus van sociale interactie in de tussenliggende jaren.

De auteurs vermelden ook dat de huidige maatstaven voor sociale betrokkenheid moeten worden bijgewerkt. Ze houden bijvoorbeeld geen rekening met online interacties, die natuurlijk sterk kunnen variëren en niet noodzakelijk gerelateerd zijn aan persoonlijke sociale betrokkenheid.

Ook kon de huidige studie geen controle uitoefenen op bepaalde potentieel belangrijke factoren, zoals angst, depressie, eenzaamheid en apathie. Deze factoren kunnen een rol spelen bij het verminderen van de wens tot sociale interactie; en volgens eerdere studies die door dezelfde onderzoekers zijn uitgevoerd, kunnen zowel eenzaamheid als angst onafhankelijke associaties hebben met de ziekte van Alzheimer.

In de toekomst willen de auteurs voortbouwen op deze bevindingen. Ze zijn van plan om met een grotere groep te werken en hen langere tijd te volgen.

Dus hoewel onderzoek de relatie tussen sociale interactie en cognitieve achteruitgang nog steeds niet heeft gestold, zal het huidige werk helpen om een ​​duidelijker beeld op te bouwen.

none:  jicht reumatologie ebola